• Hoe groeit een fruitboom



     

     

     

    Boomspiegel

    Een boomspiegel is het stuk grond rondom de stam van de boom, dat je vrij houdt van begroeiing. Hierdoor blijft de bodem van boven toegankelijk voor lucht en water. De cirkel van de boomspiegel rond de boom is ongeveer één meter. Zeker de eerste 2 a 3 jaar is dit belangrijk omdat onkruid en gras veel voedingsstoffen en lucht naar zich toetrekken wat ten koste gaat van de jonge boom. Na 3 jaar heeft de boom voldoende wortels en heeft een boomspiegel geen effect meer. Wel zorgt een kale boomspiegel ervoor dat grond rondom de stam luchtiger blijft,  de stam beter opdroogt wat het risico op ziektes vermindert. Bodeminsecten kunnen met een boomspiegel moeilijker bij de boom komen.

     

    Onderstam

    Een onderstam is het gedeelte waar de wortels aanzitten. Deze onderstam kan een hoogstam of laagstam zijn. Hierboven op wordt het gewenste ras geënt.

     

    Wortelopslag

    Wortelopslag zijn scheuten die uit de grond groeien dicht bij of verder verwijderd van de stam. De scheuten dien je zo snel mogelijk te verwijderen daar deze voedingsstoffen wegnemen van de boom ook kan de stam moeilijker drogen en plaagdieren kunnen in de wortelopslag overwinteren. 

     

    Stamopslag

    Dit zijn scheuten die ontstaan vanuit de geënte onderstam. De onderstam is van een ander ras dan de kroon. De kans dat je uit deze scheuten bruikbaar fruit kunt oogsten is dan ook nihil. De scheuten dien je zo snel mogelijk te verwijderen daar deze voedingsstoffen wegnemen van de boom ook kan de stam moeilijker drogen en plaagdieren kunnen in de stamopslag overwinteren. 

     

    Entplaats

    De plaats waar het gewenste ras op de onderstam met elkaar verbonden zijn. De entplaats is later te herkennen aan een verdikking. 

     

    De stam 

    De stam vormt de verbinding tussen de wortels en de takken van de boom. De takken als geheel wordt ook wel kroon genoemd.

     

    Harttak

    Een harttak is de vrijwel verticale hoofdtak in het verlengde van de stam. De kiemplant van een boom vormt een eenjarige stengel, die na verhouting verder groeit als harttak.

     

    Gesteltakken

    De gesteltakken zijn ingeplant op de stam of op de harttak en vormen daarmee het geraamte van de boom. De gesteltakken hebben zijtakken en deze zorgen voor het dunnere vruchthout. 

     

    Eenjarig hout / Twijg

    Scheuten vormen al in het eerste seizoen dat zij gegroeid zijn het blad. Wanneer in de herfst de scheut verhout is, wordt deze éénjarig hout genoemd of twijg. De herfst daarna wordt deze tweejarig hout genoemd. In alle daaropvolgende jaren spreekt men over meerjarig hout. 

     

    In het éénjarige hout kunnen twee typen scheuten ontstaan nl. de langloten en de kortloten.

    De Langloten ontstaan uit de winterknoppen en kunnen tientallen centimeters lang zijn. De vrij dunne scheuten met bladeren waarbij de afstand tussen twee bladeren vrij groot is  Aan de basis van het langlot zitten dicht opeen, slecht ontwikkelde blaadjes met in de bladoksels kleine knopjes welke niet uitlopen en slapende knoppen worden genoemd.

    De kortloten worden vaak maar  1-2 cm. lang en hebben dicht op elkaar ontwikkelde bladeren welke een krans vormen om de eindknop. Vaak eindigt een kortlot in een gemengde knop. Deze knop geeft zowel bladeren als bloemen. Een kortlot met een gemengde knop noemt men ook wel een vruchtspoor. Aan deze sporen ontstaan de meeste vruchten.

     

    Verlengenis  

    Men noemt dit ook wel saptrekker, het is een  jonge twijg die op het uiteinde van een gesteltak groeit. 
     

     

    Wettelijke regels voor het planten van bomen 

    Voor het planten van bomen en struiken in je tuin, gelden een aantal wettelijke regels. Zo mag je een boom niet dichter dan 2 m van de erfgrens planten. Voor een haag geldt een minimale afstand van 0,5 m tot de erfgrens. 

    Plant je samen met de buren een haag op de erfgrens of gaan ze akkoord met een boom op een kleinere afstand, leg dan de overeenkomst schriftelijk vast met datum ,naam en handtekening van beide partijen. Zo is er later geen discussie mogelijk.

     
  • Groeiregels

     

    Iedere fruitboom ontwikkeld zich op zijn eigen manier. Toch zijn er wetmatigheden die op iedere fruitsoort en boomsoort van toepassing is.

    

    Groeiregels volgens Vöchting 

    Zij hebben betrekking op de groei van de verschillende takken in de boom, zonder dat daarbij sprake is van snoeien. 

     

     In 1884 heeft Vöchting het verloop van het groeiproces met grote wetmatigheid opgesteld, die tot op de dag van vandaag nog niets van hun betekenis hebben verloren. De groeiregels zijn eenvoudig en worden nog steeds toegepast. 

     

    • Gelijke takken groeien even snel
    • De steilste tak groeit het snelst
    • De hoogste tak groeit het snelst
    • De dikste tak groeit het snelst
    • De dichts bij de harttak staande tak groeit het snelst
  • Levensfase van een fruitboom

     

    Naast de groeiregels van Vöchting en snoeiregels van Koopmann, dienen we ook rekening te houden met de levensfase waarin de boom zich bevind. Voor

    Voor ieder levensfase is er een andere snoeiwijze van toepassing. De levensloop van een vruchtboom kan worden ingedeeld in drie fasen:

    • Jeugdfase
    • Productiefase 
    • Verouderingsfase

     

    Jeugdfase

    In de eerste jaren, ligt het doel bij sterk groeien om snel een grote kruin te vormen. De boom maakt dan weinig bloemknoppen. Het snoeien van jonge bomen in het  twee- of driejarig plantsoen  is gericht op de vorming en de opbouw van de kroon. De vormsnoei bevordert de scheutgroei om een sterk geraamte te vormen alvorens men zich kan gaan richten op de vorming van vruchthout. De wijze van snoeien in de jeugdfase is een  belangrijke fase omdat de snoeiwijze bepalend is voor de rest van zijn leven. 

    De vorm van de boom is niet voor alle fruitsoorten hetzelfde. Zo heeft de appel, kers en pruim, een min of meer ronde bolvormige kroon en de peer van nature een piramidale kroon vormt.

     

     

    Productiefase

    De tweede fase is aangebroken de boom mag nu niet meer te sterk groeien. De vorming van langloten vermindert, ten gunste van het aantal kortloten. Het vruchthout komt nu in een grotere mate voor net als voldoende bladeren welke koolzuur uit de lucht opnemen om de vruchten te voeden en de sapstroom op gang te brengen. Er ontstaat een evenwicht tussen groei en vruchtbaarheid. In deze fase geeft de boom volop vruchten. Om dit te handhaven past men onderhoudssnoei toe om boomvorm in stand te houden, de vruchtbaarheid over de gehele boom te verdelen en om mooie grote en zoete vruchten van een goede  kwaliteit te krijgen.

     Ook beurtjaren komen nu veel vaker voor: het ene jaar draagt de boom zeer rijkelijk, wat enorm veel energie kost waardoor het jaar daarna de boom niet genoeg energie heeft en er weinig vruchten zijn. Deze cyclus kan doorbroken worden, het doel hiervan is dat het evenwicht tussen groei en vruchtbaarheid niet te sterk wordt verstoord met minder kans op beurtjaren. Dit kun je bereiken door vruchthoutsnoei of wanneer in het ene jaar volop vruchten zijn gevormd nog een vruchtdunning toe te passen na de junirui (het natuurlijk afvallen van vruchten die geen kans hebben om uit te groeien)

     

     

    Ouderdomsfase

    De laatste fase is nu bereikt de boom heeft de fase van uitputting en de aftakeling bereikt. De groei neemt steeds verder af, langloten worden nog maar weinig gevormd en er is weinig vruchtvorming. Met vervangingssnoei of verjongingssnoei kan men het proces vertragen. Omdat een boom voornamelijk op twee- en driejarig hout draagt, moet het vruchthout regelmatig worden vervangen. Het overjarige vruchthout wordt vervangen door jonge krachtige scheuten, die de vruchtvorming overnemen. Ondanks de snoei zal de boom nog weinig groeien en en vruchten geven. De boom  begint af te takelen, zware takken breken zullen spontaan afbreken en uiteindelijk dient men de boom te rooien. 

     

  • Groeivorm

     

    Bolvorm appelboom

    Een natuurlijke groeivorm bij laag- tussen- en hoogstam fruitbomen aanhouden is aan te raden. Elke vruchtsoort heeft zijn eigen vorm. kijk hiervoor naar de vorm van de vrucht dan weet je welke vorm de boom van nature heeft.


    Welke groeivorm

    • Bolvorm: appel-, pruim- en kersenboom
    • Spilvorm: laagstam appel- peer- pruimenmoom met harttak
    • Piramidevorm: peer

     

     

    Stelregel

    Bij een piramidevorm laat je de harttak staan.Spilvorm Pruimenboom

    Spilvorm Pruimenboom 
           

    Bij een bolvorm knip je de harttak weg.

     

     

    Uitzondering

    Een appel-, pruim- en kersenboom kan zowel in een bolvorm als in een piramidevorm gesnoeid worden.
    Om van een perenboom in piramidevorm een bolvorm te maken dien je de harttak weg te snoeien. Bedenk wel dat dat er steeds een tak zal zijn die de rol van harttak wil overnemen omdat de boom in oorspronkelijke vorm terug wil groeien.

     

     

    Voor en nadelen van een Bolvorm 

    Voordelen:

    • De fruitboom wordt niet al te hoog. Afhankelijk van de onderstam.
    • Dit maakt het plukken en snoeiwerkzaamheden makkelijk.

    Nadelen:

    • Open kroon, waardoor er veel twijgen worden aangemaakt.
    • Dit geeft extra snoeiwerk.
    Piramidevorm perenboom


     

    Voor en nadelen van een Piramidevorm

    Voordelen:

    • Minder snoeiwerk omdat er minder nieuwe scheuten worden aangemaakt. 

    Nadelen:

    • De fruitboom wordt hoger de top is moeilijker te bereikbaar.
    • Zowel het plukken als snoeiwerkzaamheden wordt hierdoor lastiger.

     

     


     

     

     
  • Welke boom past het beste bij jou, je tuin en je omgeving

     

    Hoogstam

    Een hoogstamboom is een boom met een 180 tot 220 cm lange stam. Een hoogstam is geënt op een sterk opgroeiende onderstam. Hier bovenop begint dan de vertakking met gesteltakken. De boom kan wel 7 meter hoog worden wat het snoeien moeilijker maakt. Hoogstambomen hebben veel ruimte nodig. Voordeel is dat hoogstambomen een lange levensduur hebben, maar het kan wel 5 jaar duren voordat je kunt oogsten. Een hoogstamboom geeft een mooi aanzicht in je tuin. Een boom waar je onderdoor kunt lopen en met een bankje eronder voor een romantisch samenzijn. 
     

     

    Halfstam

    Een halfstam is een hoogstamboom die geënt is op een lagere zwak groeiende onderstam van 150 cm. en kan 5 meter hoog worden wat het snoeien wat hoogte betreft wat makkelijker zal gaan dan bij een hoogstamboom. Een voordeel is dat je vaak al na 3 jaar kunt oogsten. Let wel op bij aankoop, want er zijn ook halfstam bomen met een sterk groeiende onderstam, deze worden veel hoger. Bij een halfstam loop je makkelijk tegen de takken aan, want je kunt er niet onderdoor lopen. 

     

    Laagstam

    Een laagstamboom is een boom is geënt op een zwak tot matig groeiende onderstam, waardoor de boom niet erg hoog wordt, wat het snoeien makkelijker maakt. Waar je wel rekening mee dient te houden is dat een laagstam wel 4 meter breed kan worden. Laagstambomen met een zwak groeiende onderstam remmen de groei van het wortelgestel en staan daardoor instabieler, een steun met een paal kan hiervoor de oplossing zijn. Ook hebben ze eerder last van droogtes en voedingsgebreken en ondergroei. Een laagstamboom geeft al na een jaar vruchten. 

     

    Leifruit

    Leibomen zijn “normale” jonge laagstambomen met een zwak groeiende onderstam. De takken van de boom worden horizontaal uitgebogen langs een houten frame en aangebonden. Om dit zelf tot stand te laten komen heb je wel wat kennis nodig. Voor het beste resultaat koop je de leibomen bij een goede kweker. Leibomen moeten meerdere keren per jaar worden gesnoeid. 


     

    Fruithaag

    Een fruithaag is samengesteld uit laagstambomen die op 50 cm. afstand van elkaar zijn geplaatst tegen een houten frame of frame met draden en ondersteund door een houten paal.  De bomen worden niet aangebonden zoals bij leifruit. De haag wordt vaak niet hoger dan 1-1,5 meter. Appels en peren zijn hier het meest geschikt voor maar ook ander fruit is mogelijk. Let bij aankoop er wel op de boom een sterke, dikke harttak heeft. 
     

     

    Kolom of zuilboom

    Kolom of zuilbomen groeien langzaam en worden 30-60 cm breed. Afhankelijk van het type onderstam kunnen ze

    3 tot 6 meter hoog worden, ze hebben geen steun nodig.  De boom maakt bijna geen zijtakken aan waardoor de bomen nauwelijks snoei nodig hebben. De vruchten groeien direct aan de stam of op de korte zijtakken. Ze hebben een lagere opbrengst dan laagstambomen. Je kunt er ook een fruithaag mee maken.